Zaterdag, 9 mei MMXX 08:56u
Eigenlijk was het gisteren een ‘rare‘ dag.
Maar misschien had dat ook wel met donderdag te maken. Die dag startte moeilijk, zoals de meeste dagen, na een veel te korte en onrustige nacht. Waarin de ochtendrituelen zich plegen te beperken tot het mezelf uit de zetel slepen voor koffie en een sigaret, om er nadien weer naartoe te kruipen.
De dochter ging die namiddag langskomen. Om samen naar de voedselbank te gaan. Wat maakte dat er nog een zestal uur voor me lagen. Zes uur die nodig zouden zijn om te proberen me op te laden. Want als zij niet zou langskomen, zou er waarschijnlijk niet gegaan zijn.
De behoefte om onder de mensen te komen was volledig zoek. En kostte in die verplichtingen handen vol energie.
Er was afgesproken om nadien samen nog eens te gaan fietsen. Maar ondanks de stralende lentezon woog dat vooruitzicht loodzwaar.
Niet omwille van de dochter, of het fietsen op zich. Maar omdat ‘ik‘ zó ver weg was/ben, dat elke interactie daardoor slopend werkt. Vooral omdat daarin nog sterker wordt gemerkt hoeveel afstand er van mezelf is. Het opmerken en er niets tegen kunnen doen.
Het jezelf zien en horen in die interactie, maar niet meer kunnen doen dan machteloos toekijken, werkt uitermate belastend.
Het put tegenwoordig zodanig uit, dat er nadien dagenlang van gerecupereerd moet worden. Dus zou er het liefst ver weg van interactie worden gebleven. Maar onder andere een versmachtend schuldgevoel duwt me er steeds opnieuw in.
Ik bén met haar naar de voedselbank gegaan.
Ik wéét, dat ik met haar naar de voedselbank ben gegaan. Dat weet ik omdat de zakken hier nog staan. Omdat het in de planning stond ook. En dat aan de organisatie laten weten is dat we zouden komen. Maar de herinnering eraan is weer uitgewist. Of geklasseerd of zoiets.
Geen idee hoe dat juist werkt. Alsof je een herinnering van iemand anders leest in een of ander magazine. Je weet dan van die herinnering maar voelt er zelf niets bij omdat ze niet van jou is. Geen beeld, geur of kleur. Gewoon zwarte letters die op een witte achtergrond gedrukt staan.
Letters die woorden vormen. Een opeenvolging van woorden die zinnen componeren. Aaneengeschakelde zinnen die een tekst construeren.
Of alsof je wéét dat er ergens in ladekasten van alles een tekst, document of dossier van bestaat maar waar je verder niet aan kan. Je dus ook geen details weet omdat je het dossier niet kan inlezen. En zelfs al vind je de ladekasten, dan blijken de meesten niet open te kunnen. Alsof ze magisch op slot zijn en enkel te openen voor diegenen die ze mógen openen.
Maar iedereen is al jaren op congé of zoiets. Of technisch werkloos…
Een verlaten site achter latend.
Zoals Tjernobyl.
Alles staat er nog maar is ontoegankelijk. Nieuw materiaal wordt er verborgen. De perimeter zwaar bewaakt.
Ze had te veel schoolwerk.
Dus vroeg ze om het fietstochtje te verplaatsen.
Een mix van opluchting, schuldgevoel, gelatenheid… maar mijn gedachten waren ergens anders.
‘Ik‘ ben ergens anders.
Bij de volgende verplichte interactie. Bij de afspraak met de psycholoog later die dag.
En als het uur om naar daar te vertrekken zich aandient wordt er toch gekozen voor de fiets. Niet omdat daar veel zin in is maar omdat er nog minder voor gevoeld wordt om de wagen te verzetten.
Want ondanks dat er wordt aangevoeld dat het een pijnlijk hels fietstochtje gaat worden, wordt het verzetten van de auto -en daarmee de frustratie dat er mogelijk de komende dagen weer niet voor de deur gaat kunnen worden geparkeerd- als nóg lastiger bevonden.
Want door de corona crisis lopen er geen parkeerwachters rond en staan anderen dikwijls dagenlang voor de voordeur geparkeerd. Wat om tal van redenen frustraties opwekt.
Zoals de knagende gedachte van iets niet te vinden.
Of bijvoorbeeld een conservenblik dat niet juist staat maar waar je om de een of andere reden niet aan kunt om het juist te zetten.
Een doorn in het oog. Zelfs al kijk je niet in de voorraadkast.
Enfin, met de fiets dus.
En zoals verwacht is het ondanks de zonovergoten lentedag allesbehalve een ontspannend gebeuren.
De chaos in mijn hoofd is als een ongeregelde troep die op oorlogspad is.
Niet wetend waarom ze oorlog voeren, dikwijls tegen elkaar oorlog voeren, tegen zichzelf oorlog voeren en niet te kalmeren zijn.
Met van de inspanning krakende en trillende spieren kom ik na een uur aan bij de psycholoog.
Dezelfde vragen en dezelfde pijnlijke gewaarwording van hoe ver weg ik ben van mezelf. Het een uur lang energie slopende proberen om, al is het maar even, niet zo ver weg te zijn.
Een afstraffende helse rit huiswaarts. Gewoon omdát het geprobeerd is.
Ik verfoei mezelf dat ik λ…. zo dicht heb laten komen. Dat ik haar zo diep vertrouwd heb.
Ik verfoei mezelf dat het daardoor niet meer lukt.
De tweestrijd is zó cataclysmisch dat er weer met elke naar adem happende omwenteling van de pedalen gehoopt wordt dat het de laatste zal zijn.
Waardoor het ritje niets minder is dan een race tegen mezelf met gevaar voor eigen leven. Een gevecht op leven en dood. Met een beangstigende gelatenheid bij elke te kruisen straat.
Uren later zie ik dat de nacht al naar zijn derde uur toesluipt als er van een wandeling wordt teruggekeerd. We zijn weer Pokémon gaan vangen.
Van de tussenliggende uren is geen registratie gemaakt. Of ik kan er niet meer aan.
Ik moet weer even geslapen hebben want als ik vrijdagochtend om half zeven de ogen open volgt dezelfde routine. Me uit de zetel slepen na een onrustige met dromen en ‘lastige benen’ nacht, koffie zetten en een sigaret roken die niet door iedereen geapprecieerd wordt.
Ik zou kunnen huilen dat het weer zo’n dag is maar ben er te gelaten voor.
Er gaan uren voorbij maar tegen de middag sta ik ineens vol goesting in koerskledij om te gaan fietsen.
Met een “fuck you all” attitude.
Een “Leave me the fuck alone!” moment.
Klaar om te gaan trainen want “ze” krijgen mij niet klein.
Ik spring op de fiets en geniet van de slopende inspanning die ik mezelf opleg. Van de mezelf tot op de limiet drijvende fysieke pijn die daarmee even de mentale chaos overschaduwd.
Die “rust” in het oog van de storm.
Na thuiskomst douche ik mij, kleed me aan en voel me energiek. Begin op te ruimen en laad de lege glazen flessen voor de glasbak in. Dat kan ik en passant wegdoen als ik sigaretten ga halen denk ik. En na het opruimen kan ik gaan joggen.
Ik doé het glas weg en háál sigaretten.
Maar kom niet meer terug thuis.
Ik wordt weer wakker in de zetel al heb ik niet de indruk lang te zijn weggedommeld.
De koers staat op. Weer een herhaling omdat er geen wedstrijden zijn.
Er is niets opgeruimd en eigenlijk ben ik er te gelaten over.
Al doet die gelatenheid ergens wel pijn.
1v8 © MMXX