05:48
Ik ben fout! ; en ik weet helemaal niets!
Hoeveel mensen gaan er van uit dat ze fout zijn, en dat ze niets weten?
Gaan mensen er überhaupt ooit van uit dat hun gedachten, hun gevoelens, hun verlangens… wel eens fundamenteel fout kunnen zijn?
En dat ze eigenlijk, hoeveel kennis ze ook bezitten, totaal niets weten?
Ik vraag mij dat af.
Ik vraag mij dat af omdat het mij overkomt alsof dat totaal niet het geval is. Nooit.
Het komt mij over dat eender wie, eender wanneer, met hetzelfde gemak waarmee ze adem halen, meningen vormen en uiten, zonder daar ook maar een seconde over te twijfelen.
Zichzelf, en dus ook al wat ze denken, voelen en verlangen, nooit in vraag stellen.
Nooit!
Vooral niet, zo komt mij over, als ze door een desbetreffende gevestigde heerschappij als autoriteit bestempeld worden.
Zichzelf daardoor, nóg meer, als absolute autoriteit beschouwend. Als alwetend, almachtig, .. één.
Als een zandkorrel in de Sahara, die zegt dat hij de woestijn is.
Ik, twijfel aan alles.
Ik twijfel aan mijn gedachten, en aan wat ik denk; ..aan mijn gevoelens.. en aan wat ik voel..
Aan mijn verlangens.. aan wat ik verlang.. en de noden die ik opmerk.
En ik ga er vanuit dat die fundamenteel ‘fout’ zijn.
Dat ‘ik’, fundamenteel fout is.
Dat ik niets weet, niets ken.. en al wat ‘ik’ is, ..gedachten, gevoelens, verlangens ..verkeerd is.
Elke gedachte, elk gevoel, elk verlangen.. van mij.. verkeerd is.
Daarom, denk ik, heb ik het ook zo moeilijk om een mening te vormen.
Het komt mij zelf te veel over als een mening máken.
Een constructie .. gebouwd .. gestoeld op niets.
Omdat ik niets weet, niet ken, en niets ben..
Laat staan dan, om iets te uiten.
Ik vraag mij af of het dat is, waardoor ik maar steeds de indruk krijg dat mensen niet luisteren.
Dat mensen niet meer kunnen luisteren.
Omdat ze er fundamenteel vanuit gaan dat wat zij denken, voelen en verlangen.. ‘juist’ is.
Dat zij juist zijn, en ‘alles‘ weten.
‘Ik’ weet het, er zal nu niemand beweren alles te weten.
—
-Ik zat tegenover die psychologe. Ik vertrouwde haar niet, en ik had haar dat gezegd.
Ze was aan het team toegevoegd omdat die andere leden van dat team niet aan traumaverwerking deden.
Ze was al psychologe, maar ze was nu maar net begonnen aan een opleiding ’trauma en EMDR’.
Die andere psychologe vertrouwde ik wel. ‘Ik’, ja ik, vertrouwde die andere psychologe wel, en omdat zij mij had gevraagd de deze ook te proberen vertrouwen zat ik daar dus.
Ik kon mij niet exact herinneren hoe vaak wij al tegenover elkaar hadden gezeten, maar de wetenschap dat het op één hand te tellen was overspoelde mijn gedachten.
Kort geleden had ik haar nog gezegd dat ze gestudeerd had, een diploma had behaald als professioneel luisteraar, maar dat haar diploma zo diep in haar oren gepropt zat, dat ze niet meer capabel was om te luisteren.
Ze schoof haar stoel dichter, zich niet bewust dat ze daarmee een grens overschreedt. Voor ‘mij’, maar ook voor haar.
De chaos en de paniek die dat veroorzaakte, onderdrukte ik zoals altijd met een open glimlach.
Met de instructies op haar schoot plantte ze vastberaden haar elleboog op de armleuning van haar stoel. Haar onderarm oprichtend en wijs- en middenvinger uitgestrekt.
Ze zou EMDR op me toepassen. Zij woú EMDR op me toepassen, om een ‘veilige plaats te installeren’.
Toen ze dat de eerste keer had voorgesteld, had ik geweigerd. Ik had haar gezegd dat ik het niet vertrouwde. Dat ik háár niet vertrouwde. Maar ze bleef maar aandringen. Dus zei ik ‘ja’. Ik zeg altijd ‘ja’, want ik ben niets. Ik weet niets.
Zij, is tenslotte psychologe. Zij, weten het tenslotte beter. Niet ‘ik’. Ik weet niets. Ik ben niets.
Door zelfminachting verslagen schoof ik wederom ‘al mijn bezwaren’ opzij, en gaf ik me in totale zelfverachting over aan haar ‘expertise’.
Zelf had ze meer aandacht voor de instructies op haar schoot, dan voor de doodse kalmte die zich plots weer meester van mij maakte, terwijl ze me instrueerde om over een plaats te vertellen waar ‘ik’ me veilig voelde.
Ik moest proberen om me die plaats voor de geest te halen, en ze zo gedetailleerd mogelijk beschrijven.
Ik deed wat ze me opdroeg, maar mijn gedachten waren vooral ‘geoccupeerd’ met paniekerig zelfverwijt.
Over waarom ze niet begrepen had dat geen enkele plek voor ons veilig is -omdat wij daar altijd zijn- ; over dat we haar niet vertrouwden; over waarom we dit weer toestonden.. Waarom lieten we ons, ondanks al wat we al verteld hadden, toch weer pijn doen!? Waarom luisterde er toch niemand!? ..
En ik verweet het mezelf.
Zoals opgedragen haar vingers volgend, die ze ritmisch heen en weer bewoog -als ze daar niet abrupt mee stopte omdat ze de draad van die instructies weer eens kwijt was-, omschreef ik haar de bergtop die ik me probeerde voor te stellen.
Haar stem begon me te irriteren als die doordrong tot de plaats die ik me voor de geest probeerde te halen en ik merkte dat er schimmen de bergwand probeerden op te kruipen.
Duistere schimmen, dreigende schimmen die in de schaduw van de enkele boompjes en struikjes toevlucht zochten, maar me duidelijk probeerden te omsluiten.
Ik vertelde haar dat ook, terwijl mijn ogen nog steeds, zoals veréist, de beweging van haar vingers volgden.
Er nog steeds vanuit gaand dat ik niets weet en dat zij, de psychologe, de autoriteit, wist waar ze mee bezig was, merkte ik dat ik me schrap zette. Mijn hartslag werd de hoogte ingejaagd door de adrenaline die in mijn lijf gepompt werd en mijn spieren spanden zich. Klaar, voor die nu onvermijdelijke aanval.
Het abrupt stoppen van de beweging en wegtrekken van haar hand sleurde me al even abrupt uit de ‘dagdromerige’ toestand waarin ik me bevond.
De geschrokken, paniekerige blik die, hoewel ze haar uiterste best deed die te verbergen, over haar gezicht getrokken lag, verbaasde en verwarde me enorm.
Er werd redelijk snel, onder mom van andere vergeten afspraken, vroegtijdig een einde gemaakt aan het vooropgestelde uur en ik kon mij niet van de indruk ontdoen ‘iets fout’ te hebben gedaan. ‘Ik’, weer iets heel fout te hebben gedaan.
Niet zo heel lang daarna ben ik toen ontslagen uit die kliniek.
Om andere redenen.. Niet iemands fout.. maar ‘ik’ was weg gebleven, ‘ik’ had therapie gemist, en ‘ik’ dit.. en ‘ik’ dat..
En zij was de voornaamste boodschapper.
Mij ‘mijn persoonlijke spullen’ in mijn handen duwend werd ik door haar naar de uitgang geleid.
Het laatste wat ze nog tegen me zei, voor ik definitief de deur werd gewezen, was dat ze veel van mij hadden geleerd.. en dat ze niet meer dezelfde fouten zouden maken.
Ze zullen het wel goed bedoeld hebben.. ze bedoelen het waarschijnlijk wel goed.. want zij zijn tenslotte de ‘experten’. Zij weten tenslotte waar ze mee bezig zijn.
En ik.. ik kan mij niet van de indruk ontdoen, dat ik, weeral, dé fout was.-
—
didisdna©MMXXI