04:40
Een ruwe zee.
Ik dobber rond op een uiterst ruwe zee die mij met zijn torenhoge, schuimende golven keer op keer overspoeld.
Het deinende water op zich trekt mij de ene keer al de diepte in, om mij de andere keer hoog op te stuwen om mij vervolgens weer de diepe in te laten storten.
Ik ben duizelig van die deining, zeeziek, en dikwijls weet ik zelfs niet meer of ik nu de diepte in getrokken word of omhoog gestuwd.
Mijn evenwichtsorgaan is van die deining al zodanig in de war dat ik alle moeite van de wereld heb om mijn hoofd nog boven water te houden.
Het desoriënterende effect van die constante golfbewegingen, op en neer en op en neer, vraagt al al mijn energie om niet te verdrinken.
Spartelend, trappelend, met verkrampte spieren en klapperende tanden van de kou snak ik naar rust.
Een golf die mij overdonderend overspoelt duwt mij brut, als een fragiel klein speelgoedje in te ruwe handen, rollend en tuimelend onder water.
Ik sluit mijn ogen, pers mijn lippen stijf op elkaar en sla mijn armen rond mijn opgetrokken knieën.
Spinnend als een tol probeer ik me zo klein mogelijk te maken om zo min mogelijk weerstand te bieden.
Het is stiller hier.
Haast meditatief rustgevend.
Alsof ik in een heel andere wereld of dimensie terecht gekomen ben.
En als het tuimelen en het spinnen begint te minderen lijk ik even in een oase van warme geborgenheid rond te zweven.
Als een foetus in de schoot van een moeder.
Soms zou ik willen dat ik daar kon blijven, maar mijn brandende longen en mijn naar zuurstof snakkende brein maken mij duidelijk dat de navelstreng al lang verbroken is en ik hier niet kan blijven.
Dat ik hier niet kan ademen.
Dat ik terug naar het oppervlak moet.
Dat deinende en zeeziek makende woelige oppervlak dat mij de ene keer omhoog stuwt en mij de andere keer die diepte intrekt en mij daarbij zodanig desoriënteert dat ik het dikwijls zelf niet meer weet of ik nu op- of neer aan het deinen ben.
‘Ik’ had gisteren weer het bevreemdende gevoel van “déjà vu”.
ᗪ𝒾∂เรᗪ𝔫ค©️MMXXII