Ik fiets niet.
Ik vlieg.
…
In het Engels zou mijn titel als volgt kunnen luiden:
All about the excruciating pain of braking.
– Om de een of andere reden vind ik in het Nederlands geen woord om de pijn die ik ervaar bij het vertragen, uit te drukken met diezelfde “dramatiek” als in het Engels. –
Al vertaald “braking” zich gewoon als “remmen” en omvat het in de vertaling iets minder het mentale afremmen, het vertragen waar ik op doel, het bevat, naar mijn bescheiden mening, wel een versterking van het woord “pain”.
Het impliceert een bepaalde breekbaarheid -> “breaking”.
Ook omdat “breken”, bij eenieder, duidelijk een verandering van toestand inhoudt, die niet zonder een sterke indruk gepaard gaat.
Iets dat “breekt” impliceert namelijk een krachtige, mogelijk gewelddadige en pijnlijke reactie op een bepaalde actie.
Die dan ook die verandering van toestand met zich meebrengt.
Zelden gewild met het bekomen resultaat.
En dan het woord “Excruciating”.
Het woord op zich doet al pijn bij het uitspreken.
Ik slaag er maar niet in om het uit te spreken zonder een bepaalde grimas op mijn aangezicht te produceren.
Een grimas die de geladenheid en de pijn achter dat woord verraad.
Bij het leggen van de klemtoon op die “U” in excruciating voel ik de fysieke en mentale diepte van de afgrond die die “U” herbergt, in elke vezel van mijn wezen.
Synoniemen als: agonising, torturous, unbearable, harrowing, … omvatten voor mij niet diezelfde diepte.
Meer nog: Excruciating belichaamt ze allemaal.
En daar vind ik dus geen Nederlandstalige gelijke in.
Geen woord met diezelfde draagkracht of impact op heel mijn wezen.
Geen woord met diezelfde diep-gang.
Verder dan over de pijnen van vertragen.
Ik fiets dus niet, ik vlieg.
Als ik mijn stalen ros beklauter neem ik mij elke keer weer voor te genieten.
Te vertragen.
Te genieten van de verplaatsing op zich.
De omgeving en de natuurelementen.
Te genieten van het simpele doch wonderbaarlijk mooie mechanisme dat de fiets is.
Twee wielen, twee trappers, een zadel en een stuur die samengehouden door de simpele buizenconstructie van het frame een mooi geheel van bewegingsvrijheid vormen.
De ultieme cocktail van zelf aangedreven vrijheid.
Perfect om te genieten én te vertragen.
Onderhevig aan alle elementen van binnen en buiten het “zelf”.
Want, anders dan motorisch aangedreven vervoersmiddelen, volledig vrij van beperkingen die de harmonie van het wezen met de omgevingsfactoren in de weg staan.
Maar toch lukt het mij niet.
De goede intenties waarmee ik het medium elke keer opnieuw bestijg stuiven steeds snel uiteen.
Net zoals een plots opstekende windstoot een slecht gesloten deur van een boeddhistische tempel zou open smijten en de kurkdroge zandkorrels van een Tibetaanse zandmandala op zou doen stuiven.
En elke tegenactie om het van verder opstuiven te vrijwaren -de deur proberen te sluiten- resulteert enkel in acceleratie van hetgeen getracht wordt te voorkomen.
Waarbij het niet lang duurt voor de zandkorrels van die Kilkhor zich verheffen tot een heuse zandhoos.
Steeds sneller draaiend in de aanwakkerende wind.
Aanzwengelend tot een heuse zandstorm.
Het aanvankelijke voornemen tot vertragen vormt zich dan tot een ware geseling.
Een geseling van zandkorrel-gedachten die onhoudbaar elke vezel van mijn wezen striemen.
Onophoudelijk teisterend.
Steeds versnellend.
Het proberen vertragen krijgt dan een averechts effect.
En niet enkel geestelijk verwordt het dan een kwelling.
Ook lichamelijk.
Probeer ik daar waar ik geestelijk niet in slaag, eerst lichamelijk te bewerkstelligen, wordt ook dit een lijdensweg.
Het toestel dat dan voor verlichting zou moeten zorgen herschept zich dan tot een waar marteltuig.
Het lichamelijk vertragen -letterlijk trager rijden- zorgt dan voor fysieke pijn.
Pijn en verkramping.
Rug, nek, benen, kuiten, voeten, tenen, armen en handen blokkeren en verkrampen.
Maar ik moet vertragen. Wil vertragen.
Ik zet een trap harder op mijn pedalen.
De zandstorm die in toenemende hevigheid in mijn hoofd raast jaagt elke fysieke controle over de kling.
En ik trap harder.
Steeds harder.
Tot de lichamelijke ongemakken verschuiven.
Verschuiven naar mijn fysieke grenzen.
De diep zwarte, magische sterren die voor mijn ogen beginnen dansen, leiden mij dan, net zoals dwaallichtjes doen, ver weg van mijn doel.
De weg naar niemandsland tegemoet.
Die razende woestenij van dorre leegte in.
Waar ik in het oog van de storm rust ervaar.
Waar ik het ken en onbereikbaar ben.
Waar ik niet meer voel dat het striemen mij uiteenrijt.
Het vlees van mijn botten knaagt en (het) ik vervaag(t).
Waar kwellende onzekerheden en angsten opgeslorpt worden en weer uitgebraakt als een giftige, kokende en kolkende massa geruststellende beschermende woede, die mij omvat.
De illusie koesterend controle te hebben.
Controle over binnen en buiten.
Tot die doodse leegte, die ik telkens weer angstvallig opzoek maar zó verschrikkelijk verafschuw.
…
Laat het nu net enkel daar in die waanzin zijn, dat ik kortstondige momenten van vertragen ervaar.
Daar, waar ik net zo ver weg ben.
Daar waar ik niet wil zijn.
Waar ik besef dat mijn ik kapot gaat.
Daar, waar geen leven mogelijk is.
En dat doet pijn.
Dat dan beseffen doet zo verschrikkelijk veel pijn.
Dan wordt vertragen dus pijnlijk.
Dan wordt “the excruciating pain of braking”
…
The excruciating pain of breaking!
…
Of toch bijna…
Het klinkt voor mij gewoon niet zo mooi.
Da Capo… Dus ik speel het nog een keer, vanaf het begin …
Moderato… en gematigd …
All about the excruciating pain of braking.
En ik ga nog eens fietsen…
διαίρεση © MMXVIII